In de rubriek Tweespraak leggen we een discussievraag voor aan twee mensen die er een verschillende visie op nahouden.
In een wereld waarin informatie almaar sneller verspreid geraakt, is het volgens digital champion Saskia Van Uffelen meer dan tijd om onze jongeren te wapenen met digitale vaardigheden
In 2011 stapte ik als kersvers zogenoemde digital champion – je hebt er zo eentje in elke lidstaat van de Europese Unie om in die lidstaat en voor de Europese Commissie de voordelen van een inclusieve digitale samenleving te promoten – af op onze uitgeverijen van schoolboeken. Mijn boodschap was dat ze af moesten van hun businessmodel waarbij ze er jaren over deden om een bepaalde lesinhoud uit te werken, die vervolgens gedurende jaren wordt herdrukt. In heel wat gevallen gaat het daarbij om invulboekjes. Met die boodschap oogstte ik allereerst boze reacties. Het onderwijs had altijd zo gewerkt en zou steeds zo werken.
Tien jaar later moeten we meer dan ooit beseffen dat we leven in een wereld waarin informatie onvoorstelbaar snel wordt verdeeld. Die ontwikkeling heeft voor- en nadelen – denk maar aan fake news – maar is wel de realiteit. Mijn zorg van tien jaar geleden werd dan ook des te prangender. Waken we er wel over dat onze jongeren leren omgaan met die snelle datastroom? Begeleiden we hen wel voldoende in het leren analytisch denken, zodat ze verbanden kunnen leggen tussen de informatie die ze her en der oppikken?
Bovendien moeten we meer werk maken van inclusief onderwijs. Onze jongeren zijn immers erg divers, elk met hun eigen talenten, maar ook kwetsbaarheden, bijvoorbeeld door autisme of leermoeilijkheden. Nogal wat kwetsbare jongeren blijven daardoor uit de boot vallen, allereerst in het secundair onderwijs. Alle leerlingen hetzelfde leertraject aanbieden, werkt niet. We beschikken ook maar over de tijd die we hebben. Bovendien lukt het almaar moeilijker om alle vacatures in het onderwijs ingevuld te krijgen.
Laten we dus automatiseren wat geautomatiseerd kan worden. De hedendaagse technologie kan een enorme hulp betekenen om heel wat leerondersteunende activiteiten automatisch te laten gebeuren. Denk maar aan leeshulpprogramma’s. Digitale leermiddelen zijn een prima instrument om maatwerk te leveren. Zo kan de leerkracht zijn of haar energie investeren daar waar dat het meest zinvol is.
Digitaliseren doe je echter maar beter met verstand. Je hoeft niet het duurste projectiescherm te kopen, wanneer je met een likje witte verf op de muur kunt projecteren. Moet elke leerling een laptop hebben? Ook dat is niet noodzakelijk de juiste oplossing. Wanneer scholen echter samen met ouders en leerlingen zoeken naar gedegen oplossingen, komen originele ideeën uit de bus die de digitalisering van ons onderwijs helpen te realiseren. En gegeven de wereld waarin we leven, kan ons onderwijs daar alleen wel bij varen.
In Vlaanderen hinken we achterop op het vlak van kwaliteitsvolle digitale leermiddelen, stelt Pieter Sprangers vast. Leermiddelen op papier mogen we dan ook niet te vlug overboord gooien
Naar school zonder boeken, zinvol of niet? Als onderzoeker die zich wil baseren op wetenschappelijke evidentie zou ik de vraag anders willen stellen. Welke leermiddelen zijn kwaliteitsvol en welke niet? Of die leermiddelen digitaal of ‘uit papier’ zijn, zoals de klassieke hand- en werkboeken, is daarbij van ondergeschikt belang. Beter een gedegen, didactisch sterk onderbouwde onderwijspraktijk met boeken dan een hip, maar ondermaats digitaal leermiddel.
Aan digitale leermiddelen met allerlei hippe snufjes is er alvast geen gebrek. Het probleem is dat een groot deel ervan onderwijskundig slappe kost is. Zo passen heel wat van die leermiddelen elementen uit het gamen toe om leerlingen te motiveren. Op zich een goed idee. Op heel wat beschikbare platformen leiden die elementen echter de aandacht van de leerlingen al te zeer af van het eigenlijke leerdoel.
Dat wil niet zeggen dat er geen uitstekende digitale leermiddelen bestaan. Die zijn er wel degelijk. Finland, Zweden, Estland en Groot-Brittannië zijn wat dat betreft de beste leerlingen in de Europese klas. Vlaanderen daarentegen bengelt ergens helemaal achteraan in de rij. Ondanks de sterke inspanningen die leerkrachten tijdens de coronapandemie deden om afstandsonderwijs mogelijk te maken, zijn de meesten van hen niet klaar om op een oordeelkundige manier aan de slag te gaan met digitale leermiddelen. Aangekochte laptops blijven daardoor vaak maandenlang in de doos, want niemand weet hoe er zinvol mee te werken.
Je mag bovendien niet verwachten dat individuele leerkrachten de kwaliteit van digitale leermiddelen kunnen beoordelen. Daartoe hebben we nood aan een overkoepelend orgaan met onafhankelijke experts die kunnen nagaan of het aangeboden leermiddel niet louter een leuk spelletje is, maar steunt op wetenschappelijke evidentie van daadwerkelijke leerwinst. Zo was ik betrokken bij de het introduceren van Eduten Playground in Vlaanderen, een leerplatform voor wiskunde, gebaseerd op maar liefst meer dan tien jaar onderzoek. Zo’n beoordelingsorgaan is er echter niet.
Vanuit didactisch oogpunt is het bovendien vaak aangewezen leerlingen naast digitale leermiddelen ook gebruik te laten maken van leermiddelen op papier. Wat lezen en leren betreft, bijvoorbeeld, weten we uit wetenschappelijk onderzoek dat onze hersenen informatie beter verwerken en opslaan wanneer we met papier werken in plaats van digitaal. Kortom, ook al moeten we beslist werk maken van gedegen digitale leermiddelen, toch mogen we de papieren leermiddelen niet helemaal overboord gooien.