‘Een beweging moet zowel aanklagen als hoop geven’

Klapstoel
Luc Vankrunkelsven
Norbertijn en landbouwpublicist

In 2020 zette Luc Vankrunkelsven voor het eerst in vele jaren geen voet op Braziliaanse bodem. Wel bracht hij Een wereld van verdoken slavernij uit, zijn tiende boek al met impressies over Brazilië en Europa, over al dan niet duurzame landbouw en voedsel, en over onrecht en activisme.

Schokkende cijfers en cruciale inzichten gaan in de kronieken van Luc Vankrunkelsven (64), die telkens ook in het Portugees worden vertaald, hand in hand met anekdotes en filosofische bespiegelingen. „Academische teksten en rapporten van ngo’s hebben in Europa al een beperkt publiek, maar in Brazilië wordt al helemaal weinig gelezen”, legt hij uit. „Ik probeer belangrijke informatie toch te verspreiden, in een laagdrempelige verpakking.”

Luc Vankrunkelsven: „Ik ben een man van de Kerk die actief is in de samenleving.” © Bart Dewaele
Luc Vankrunkelsven: „Ik ben een man van de Kerk die actief is in de samenleving.” © Bart Dewaele

– Hoe ontstonden uw kronieken?
Het begon met teksten die ik in Brazilië schreef voor Wervel, de beweging voor gezonde landbouw die ik in 1990 mee oprichtte, en voor de vakbond in Zuid-Brazilië waarvoor ik van 2003 tot 2008 halftijds werkte. De bundeling Kruisende schepen in de nacht lieten we uit eigen middelen drukken en vertalen. De staat Paraná kocht vijfduizend exemplaren voor alle schoolbibliotheken. Met de opbrengst liet ik volgend werk vertalen. Het wordt gebruikt in groepen boeren en boerinnen.
– U beschrijft het massale gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, die u onomwonden gif noemt. Waarom is dat niet meer bekend?
Het is moeilijk in de pers te krijgen. Al tien jaar is Brazilië koploper in het gebruik van gif in de landbouw, maar dat gif, dat in Europa verboden is, wordt wel door ons geproduceerd en geëxporteerd. Het wordt met vliegtuigen verspreid over de velden, maar net zo goed over aanpalende scholen en dorpen. Ik heb de plicht daarover te vertellen. Over het Parque Indígena do Xingu bijvoorbeeld, het grootste zogenoemde reservaat in Brazilië. Het is een groene vlek op de kaart, omsingeld door een groot rood gebied van sojamonocultuur, waar volop gif wordt gebruikt. Alle rivieren van het gebied, waarin de inheemse volkeren zwemmen en waarvan ze drinken, ontspringen in de sojavelden en zijn vergiftigd. Die soja wordt voeder voor Europees vee. Het is een schande van jewelste.
Nog straffer is het onderzoek van FIAN International over pensioenfondsen waarnaar ik verwijs. Nederlandse, Duitse en Zwitserse pensioenfondsen beleggen in illegale gronden in de Cerrado. Volkeren worden verjaagd, vergiftigd en vermoord en daar worden pensioenfondsen mee gespekt. Dat soort onrecht moet ik blijven aanklagen. Tegelijk probeer ik hoop te verspreiden, door ook de verhalen van de agro-ecologische beweging te brengen. Een beweging moet beide doen.
– U reist met een psalmboek van Marcelo Barros in uw bagage. Leest u er soms uit voor?
Barros biedt in dat werk telkens actuele context en exegetisch commentaar, een hertaalde psalm en een ‘macro-oecumenisch’ gebed. Hij is benedictijn, maar kijkt spiritueel „Al tien jaar loopt Brazilië op kop in gifgebruik, maar Europa produceert het” breed. Helaas bestaat het boek enkel in het Portugees. Barros vroeg me het te vertalen, maar ik zou zijn poëzie geen eer aandoen. Op reis is zijn boek uitsluitend voor persoonlijk gebruik. In Brazilië staat God nog op de voorgrond. Ik ben er Luc Vankrunkelsven, en geen padre, zodat ik niet op een piëdestal beland. In België sluit ik wel af en toe een lezing af met een van Herman Verbeeks liederen, waarmee ik al dertig jaar leef. Met hem richtte ik Wervel op. Zo’n lied brengt de boodschap van mijn lezingen op een andere manier. Barros heb ik dan weer ook in Brussel altijd vlakbij me. Ik woon niet in het klooster en met dat boek vind ik toch stilte.
– Wat maakt u nog norbertijn?
We vieren dit jaar, voorlopig in mineur, de negenhonderdste verjaardag van de orde. Al 850 jaar werken er leden ‘buiten’, zoals ik, maar ik verblijf zowat wekelijks van zondag tot maandag in Averbode en ik vertoef er graag, dankbaar dat drie abten me toelieten mijn wereldse werk te doen. De norbertijnen zijn een priesterorde, maar ik liet me nooit wijden. Het gebeurde in negen eeuwen niet dat iemand die filosofie en theologie studeerde, toch geen priester werd. Het kloosterleven en het priesterschap zijn twee roepingen die bij ons meestal samengaan, maar ook apart kunnen staan. Nu ben ik een man van de Kerk, actief in de samenleving. Op de flap van mijn boek staat een tekst van generaal-abt Jos Wouters, maar ik draag het op aan Grootouders voor het Klimaat, een burgerbeweging waarvan ik ambassadeur ben en die volop aan impact wint.
– U beschrijft uw leerproces van niet altijd maar nuttig te moeten zijn. Hielp 2020 daarbij?
Die idee ontstond door het Portugees voor werkdagen, dias úteis, letterlijk ‘nuttige dagen’. Ik neem echter wel tijd om stil te staan, te reflecteren. Mijn boeken zijn het resultaat. En 2020? Ik lag met COVID-19 in het ziekenhuis. Op de dag dat ik naar huis mocht, kreeg ik last van mijn hart. Ik was bang, want mijn vader stierf aan hartproblemen, maar het bleek eenmalig. Lockdowns herinneren me er dan weer aan hoe ik als jongere even kartuizer wilde worden. Gelukkig deed ik dat niet, maar een deel van me snakt wel naar alleen zijn.

Lees meteen verder

Ik ben nog geen abonnee

Krijg 1 maand toegang
voor €5
OF

Word abonnee
voor €45
tot eind 2024

Registreer je hier